Muntloon (1)

20 –

Terminologie en definitie

Het begrip muntloon of sleischat wordt meestal aangeduid met het Engelse woord seigniorage of seignorage, of in het Frans met seigneuriage.

Seigniorage is het verschil tussen enerzijds de nominale waarde van een munt (de waarde die eraan toegekend wordt in een systeem met fiatgeld of fiduciair geld) en anderzijds de som van de materiaalwaarde en de productiekosten.

In ander verband wordt met seigniorage ook bedoeld het verschil tussen de renteopbrengsten en beleggingsresultaten van activa die banken aanhouden als dekking voor chartaal en giraal geld, en de aanmaak-, distributie- en beheerskosten van dat geld.

Munten

Bij munten is het wel duidelijk dat seigniorage bestaat. In de tijd dat koningen, graven en hertogen het muntrecht toekenden aan bijvoorbeeld steden of andere instellingen, munt genaamd, was het gebruikelijk dat munten niet geheel uit goud of zilver bestonden, maar dat goedkopere metalen zoals koper werden bijgemengd om ze weer op het nominale gewicht te brengen.

Het waardeverschil werd gezien als een belasting voor de heerser.

Bij moderne munten is het nog duidelijker: zilver en goud komen er niet meer aan te pas, men gebruikt eerder metalen als koper, brons, nikkel of zelfs staal. Het verschil tussen de nominale geldwaarde en de omsmeltwaarde is groot.

Wat gebeurt er boekhoudkundig als de munt munten slaat?

Stel de initiële, zeer vereenvoudigde balans bestaat alleen uit basismetalen, machines en eigen vermogen.

>
OmschrijvingDebet (activa) Credit (passiva)
Basismaterialen voor munten 80
Muntslagmachines 100
Eigen vermogen 180

Nu wordt de helft van metaalvoorraad verwerkt tot munten. Die zijn veel meer waard dan de metalen, dus de productie levert voordeel op. Later moeten er nog wel kosten afgeboekt worden. Die kosten laat ik voor de overzichtelijkheid even buiten beschouwing. De nieuwe balans met verlies- en winstrekening, na het slaan van de munten wordt:

>
OmschrijvingDebet (activa) Credit (passiva)
Basismaterialen voor munten 40
Geslagen munten 250
Muntslagmachines 100
Eigen vermogen 180
Bruto seigniorage 210

De toegenomen waarde van het metaal, waaruit nu munten zijn ontstaan, staat links op de balans als bezit. De opbrengst van het munten slaan, het muntloon, staat rechts (credit) in de verlies- en winstrekening.

Het munten is duidelijk een lucratieve business.

Bankbiljetten

Opgewaardeerd papier

Het produceren van bankbiljetten lijkt nog veel winstgevender dan het maken van munten. Waar zelfs moderne munten nog enige intrinsieke waarde hebben, door het metaal waarvan ze gemaakt zijn, daar bestaat papiergeld vrijwel geheel uit nominale waarde: zeker bij grotere coupures is het papier zelf in verhouding zo goed als waardeloos.

De productiekosten zijn wel wat hoger, door het aanbrengen van de vele tegenwoordig nodige geavanceerde echtheidskenmerken. Maar met slimme machines en bij massaproductie zijn die kosten in de hand te houden.

Als we in de balansvoorbeelden van het vorige hoofdstuk het metaal vervangen door papier, en weer de productiekosten buiten beschouwing laten, maar puur kijken naar de waardevermeerdering van het papier dat in papiergeld verandert, dan kan de balans na het verwerken van de helft van de papiervoorraad er bijvoorbeeld zo uitzien:

>
OmschrijvingDebet (activa) Credit (passiva)
Papier om bankbiljetten van te maken 40
Gedrukte bankbiljetten 4000
Drukpersen en andere machine 100
Eigen vermogen 180
Bruto seigniorage 3960

Een flinke opbrengst. Zelfs na aftrek van kosten blijft hier een forse winst van over!

Geld als vordering

Maar klopt het bovenstaande wel? Munten hadden historisch zelf waarde (hoewel nu wat minder), maar bankbiljetten bestaan uit waardeloos papier. Bankbiljetten krijgen hun waarde doordat het in wezen schuldbekentenissen zijn van de uitgevende instantie (tegen­woordig vrijwel altijd een centrale bank, vroeger ook wel andere banken).

Een schuldbekentenis van de uitgevende instantie betekent omgekeerd een vordering van de houder van het biljet op die instantie. Dat is in deze serie steeds mijn definitie van geld geweest: geld (M1/M2 enz.) is vordering van publiek op banken. Anders gezegd: geld is wat banken het publiek schuldig zijn.

Analoog geldt: bankreserves bestaan uit wat centrale banken niet-centrale banken schuldig zijn.

Vanuit die opvatting is het fout om tegenover de toegenomen waarde van papier dat papiergeld werd, aan de creditkant een opbrengst te zetten. Dat hoort een vordering te zijn. Vorderingen staan ook credit, niet toevallig, omdat opbrengsten een toename van het eigen vermogen voorstellen, dat in wezen een schuld is van het bedrijf aan zijn eigenaren. Maar dat had ik al eens uitgelegd.

Geen opbrengst maar een vordering, dat betekent: geen muntloon, geen seigniorage, geen geldscheppingswinst. Rechtstreekse geld­scheppings­winst uit letterlijk de geldpers, is er alleen bij een onjuiste manier van boekhouden.

Meteen na productie op de balans?

In het voorgaande werd de waarde van de aangemaakte, maar niet in omloop gebrachte bankbiljetten, meteen links op de balans verantwoord. Ertegenover rechts stond een vordering. Maar dat is dan een vordering van de aanmakende bank op zichzelf. Tamelijk zinloos. Per saldo nul. Noot 1

Je kunt er ook voor kiezen om de aangemaakte bankbiljetten nog als waardeloos te beschouwen zolang ze niet in omloop zijn gebracht. Dit geldt dan ook voor versleten bankbiljetten die weer teruggenomen zijn, dus uit de circulatie gehaald zijn. Uiteraard staat er rechts op balans ook niks als er links niks staat.

Bij deze voorstelling van zaken krijgen bankbiljetten pas hun waarde, als vordering op de uitgevende centrale bank, zodra ze de kluis van die bank verlaten (of de geldwagen bij aflevering bij niet-centrale bank of geldautomaat?).

De tegenwaarde rechts hoort weer een vordering te zijn, geen opbrengst, zodat er geen rechtstreekse geldscheppingswinst is.

In jaarverslagen van centrale banken die ik bekeek, van de ECB en de Bank of England, zag ik wel uitstaande bankbiljetten verantwoord, maar geen onuitgegeven papiergeld in eigen kluizen. Dus kennelijk is dit de manier waarop centrale banken boekhouden. Ook MMM redeneert zo.

Deze boekingswijze past ook beter bij de gangbare definitie van geld: wat banken het publiek schuldig zijn. Bedragen die een bank zichzelf schuldig is, vallen daar niet onder, omdat een bank niet tot het publiek behoort.

Afschrijving wegens verdwijnen

Bankbiljetten mogen dan formeel vorderingen voorstellen, hoe reëel is dat in de praktijk? Lange tijd blijven ze in omloop. Ze worden dan uitgewisseld tussen niet-banken om betalingen te voldoen, maar de waarde wordt niet opgeëist bij de uitgevende bank. Ook als het biljet versleten is en uit circulatie wordt gehaald, wordt het ingeruild voor een nieuwer biljet, maar niet voor iets wat echt zélf waarde heeft, anders dan door een vordering te zijn.

Is een vordering die nooit gevorderd wordt wel een vordering? Ik vind van wel. Want juist omdát een bankbiljet, en geld in het algemeen, een vordering is, een schuldbekentenis van een algemeen vertrouwde instantie, namelijk een bank, behoudt geld zijn waarde en is het, via overdracht van een stukje vordering, bruikbaar als betaalmiddel.

Wel is het zo dat een deel van het geld nooit meer terugkomt. Buitenlandse centrale banken gebruiken vreemde valuta als reserve, als dekking aan debetzijde van hun eigen geldsoort aan creditzijde.

Munten worden net als postzegels verzameld, in mindere mate ook bankbiljetten. Mensen verliezen geld, er ligt geld op straat of ergens in de modder of een riool. Misschien hebben misdadigers geld begraven en kregen ze nooit de kans om het op te graven of aan iemand te vertellen waar het lag, voordat ze onverwacht stierven. Er ligt zwart geld in kluizen, omdat mensen er geen belasting over willen betalen. Of omdat het uit criminele activiteit is verkregen en witwaspogingen nog niet volledig geslaagd zijn.

Toen de euro werd ingevoerd, konden de oude munten en biljetten uiteraard worden ingeruild. Maar dat is nog altijd niet voor de volle honderd procent gebeurd. Veel oud geld in de oude valuta’s is permanent zoek.

Sommige van die factoren kunnen reden zijn voor een centrale banken om delen van het uitstaande geld af te schrijven. Een stukje vordering wordt dan alsnog een opbrengst. Maar hoeveel? En welke coupures precies? Lastig te bepalen.

In die zin bestaat seigniorage, waarvan mijn stelling is dat die niet bestaat, in beperkte zin en mate toch wel.

Nogmaals munten

Verschillende soorten geld, banksaldi, bankbiljetten en munten, zijn uitwisselbaar. Er zijn wel beperkingen: banken moeten een opname of inleg van contant geld boven een zeker bedrag melden als verdachte transactie. In veel landen hoeven winkeliers munten slechts tot een zeker bedrag als betaling te accepteren. Dat is vooral zo geregeld vanwege de rompslomp van het tellen en de veiligheid van het afvoeren naar de bank.

Het Engelse woord demurrage betekent niet alleen overliggeld, maar kan ook een vergoeding aanduiden die de Bank of England verlangt bij het inwisselen van munten voor edelmetaal. Ter dekking van afhandelingskosten, of ook vanwege het verschil tussen nominale waarde en metaalwaarde?

Alle geldvormen, munten, biljetten en banksaldi, kunnen met elkaar worden verrekend, ze zijn rekenkundig equivalent. Is het dan wel reëel om bankbiljetten en banksaldi geheel als vorderingen te zien, en munten niet?

Ik vind van niet. Ik vind dat munten voor het deel van hun nominale waarde, dat niet door de metaalwaarde gedekt wordt, ook op te vatten zijn als vordering. Uit die zienswijze volgt echter, dat het zo eenvoudig te begrijpen idee van muntloon bij het slaan van munten, in werkelijkheid een illusie is. Als munten voor het niet-metaaldeel van de nominale waarde op de balans van de munt staan als vorderingen, dan kan de munt bij het slaan, net als de bankbiljettendrukker, geen opbrengst meer boeken.

Mijn conclusie is daarom: muntloon of seigniorage bestaat in werkelijkheid niet, niet bij bankbiljetten, en zelfs niet bij munten.

Bankreserves en giraal geld

Centrale banken kunnen geld scheppen door het drukken en uitbrengen van bankbiljetten, maar ook door bankreserves te scheppen. Een simpele manier is aan een niet-centrale bank een lening te verstrekken (links bij de centrale bank, rechts bij de bank) in ruil voor een direct opvraagbaar tegoed aan reserves (rechts bij de centrale bank, links bij de bank).

Er zijn ingewikkelder manieren, te bespreken in een volgend artikel.

De simpele manier is geheel analoog aan het geval dat een niet-centrale bank voor een niet-bancaire klant een terugbetaalverplichting boekt (links op de balans, debet) in ruil voor direct opvraagbaar tegoed (rechts, credit).

In beide gevallen boekt de partij die de lening verstrekt en het geld schept, alleen een vordering en een verplichting, maar geen opbrengst. Er is dus geen geldscheppingswinst. Er is geen seigniorage.

Andere betekenis van seigniorage

Als geldschepping een bank rechtstreeks geen voordeel biedt, zal de bank op een andere manier de kosten moeten dekken. Dit kan door rentemarge. Verstrekte leningen leveren meer rente op dan direct opvraagbare tegoeden of spaargeld. Ook als op de balans andere activa staan tegenover het geld aan de rechterzijde, zoals staatsobligaties, andere obligaties, aandelen, edelmetalen, kunnen die renderen, in de vorm van rente, dividend of koersstijgingen.

Dat samen wordt ook wel aangeduid als seigniorage. Maar het is een heel andere soort seigniorage dan het zo gemakkelijk voor te stellen letterlijke muntloon. Ik vind het belangrijk om die betekenissen van ‘seigniorage’ te onderscheiden, en ze niet onvermeld door elkaar te gooien, zoals m.i. te vaak gebeurt.


Noot 1

Ik word niet moe te benadrukken dat geldschepping niet betekent dat een bank eerst geld maakt om dat vervolgens aan iemand te verstrekken. Toch werkt het bij deze boekingswijze van de productie van bankbiljetten wel zo.

Maar ook dan kan de centrale bank niet zomaar bankbiljetten printen om er leuke dingen voor zichzelf mee te doen, dus zichzelf te verrijken. Want tegenover verkochte of bestede verse bankbiljetten staat nog altijd de vordering van de houder, dus van de ontvangende partij, zodat de centrale bank de uitgave in wezen leent van degeen aan wie die uitgaaf gedaan wordt.

Zie ook mijn artikel over monetaire financiering.

Een niet-centrale bank zou in theorie ook vooraf geld kunnen scheppen om dat vervolgens te verstrekken. Namelijk door alvast een lening klaar te zetten, inclusief debetkant en creditkant, nog zonder dat er een klant voor bekend is. Een lening van en aan de bank zelf, met het geld op een rekening van en bij de bank zelf. Het kan, maar zinnig is het niet.

Ik houd dus staande wat ik in mijn vorige artikel stelde: een geldscheppende instelling kan geschapen geld niet voor eigen gewin benutten. Want besteed geschapen geld is geleend geld. Geleend van de degene aan wie het betaald wordt.

Wie denkt goedkoper uit te zijn door geldschepping, doet aan zelfbedotting.

Einde noot 1.


Copyright © 2016 R. Harmsen. Alle rechten voorbehouden, all rights reserved.