Grootssch
Kwam hier ten huize zojuist spontaan ter sprake:
Jammer dat je in spelling en klank geen onderscheid kunt maken tussen iets wat groot is en iets wat groots is – en wellicht ook meeslepend. Is allebei ‘iets groots’.
Misschien kon dat wel nog in de spelling van voor of tot 1947? Dat het toen ‘iets grootsch’ en ‘iets grootssch’ was? Of was dat laatste dan ‘iets grootschsch’?
Ik weet het niet. Ik heb als in 1955 geborene die spelling nooit geleerd.
In de Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche taal
[...] door M. de Vries en L.A. te Winkel, zevende uitgave,
bezorgd door Dr. A. Beets, uit 1914 (eerste uitgave 1865),
stond vermeld:
Grootsch, grootscher, meest grootsch.
Grootscheepsch.
Dus misschien was het dan wel ‘iets groots’ en ‘iets grootschs’, als dat suffix ‘-s’ (of die genitief?) niet met ‘sch’ maar met ‘s’ gespeld werd? Dan lijkt waarschijnlijk, want in het Duits is het ook etwas großes, en niet *etwas großesch.
Ja, ik denk het wel, dat moet het zijn. Iets groots, of iets grootschs en medeslepends, dus. De titel van mijn stukje is dus fout. Maar ik pas die niet aan.
Bevestiging: “grootschs” komt inderdaad in oude teksten voor, zoals hier:
“Nimmer zag ik iets zoo grootschs en prachtigs als het effect van den, gelijk groote bergstroomen, langs de zijden der rotsen afrollenden hagel, waarop de zon, die toen omstreeks 20 graden hoog boven den horizont stond, hare lichtstralen weerkaatste; en dat alles gekroond door een zwarten diadeem, die het wit nog schitterender maakte.—Oogenblikken als deze wekken den zeeman op, en verzoenen hem met de ontberingen, aan zijn vak verbonden; want hij alleen kan soms zulk een natuurverschijnsel zien.”
Copyright © 2025 R. Harmsen, alle rechten voorbehouden, all rights reserved